Conditiescore en vruchtbaarheid

Dit stuk is een bewerking van het artikel van dr. G. Opsomer met de titel: Conditiescore, tochtig en drachtig worden bij hoogproductief melkvee na het afkalven.

Er is veel discussie over het belang van het streven naar een hogere melkproductie en een kortere tussenkalftijd. Uit recent bedrijfseconomisch onderzoek blijkt dat onder de huidige quotumomstandigheden het streven naar een tussenkalftijd van beneden de 400 dagen nog steeds rendabel is op een (hoogproductief) melkveebedrijf. Dit betekent dat de cyclus van een melkkoe binnen 10 weken na het afkalven weer moet zijn begonnen, dat de koe binnen 14 weken na afkalven weer tochtig moet worden gezien en dan ook geïnsemineerd moet worden met een zo hoog mogelijke kans op dracht.

Gelijktijdig met de stijging van de melkproductie is op de hoogproductieve bedrijven ook de tussenkalftijd duidelijk toegenomen. Hoewel het moeilijk is een duidelijk beeld te geven over de invloed van de productie op de vruchtbaarheid, is men het er in de literatuur over eens dat de toename van de melkproductie de vruchtbaarheid op verschillende niveaus negatief kan beïnvloeden. Zowel het op gang komen van de eierstokken als het tochtig en drachtig worden is duidelijk teruggelopen bij de hoogst productieve dieren.

Aangezien zowel de melkproductie als de vruchtbaarheid sterk afhankelijk zijn van het management, is het aantonen van een wederzijds verband wetenschappelijk gezien zeer moeilijk. Daarom besteedt wetenschappelijk onderzoek steeds meer aandacht aan de invloed van de stofwisseling op de vruchtbaarheid van de hoogproductieve dieren. Vooral de energiestofwisseling blijkt hierbij van groot belang te zijn. Van hoogproductieve dieren is immers bekend dat zij, onder invloed van de genetische selectie, in staat zijn met hun brandstof zodanig om te springen dat hoge producties gewaarborgd zijn, maar dat helaas de vruchtbaarheid in het gedrang kan komen. Niet alleen de hoeveelheid energie die door de dieren wordt opgenomen, maar ook de manier waarop deze energie in het lichaam wordt verdeeld, is hierbij van groot belang.

Aangezien na het afkalven de melkproductie sneller toeneemt dan de droge stofopname, vertonen de meeste hoogproductieve dieren in de eerste twee maanden van de lactatie een negatieve energiebalans en zullen zij in gewicht afnemen. Op dit moment van de lactatie wordt namelijk een vrij grote hoeveelheid melk geproduceerd uitgaande van de energie die in het lichaam was opgestapeld op het moment van afkalven. Hoewel het optreden van een negatieve energiebalans in zekere mate als normaal kan worden beschouwd bij een hoge melkproductie, dient er op gewezen te worden dat dit samenvalt met de periode waarin de vruchtbaarheid de meeste aandacht en dus ook energie van de veehouder vergt.

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat zowel de duur als de ernst van de negatieve energiebalans bepalend zijn voor de vruchtbaarheid van koeien. Zo blijkt het op gang komen van de activiteit van de eierstokken en het optreden van de eerste eisprong sterk afhankelijk te zijn van de duur van de negatieve energiebalans. Aangetoond werd dat de eerste eisprong pas optrad wanneer het meest negatieve punt van de energiebalans achter de rug was en de dieren weer op weg waren naar een energie-evenwicht. Ook het optreden van blaasjes op de eierstokken en het stilliggen van de eierstokken werden in verband gebracht met een ernstig energiegebrek gedurende de eerste weken na het afkalven. Ook het laten zien van de tochtigheid wordt beïnvloed door de negatieve energiebalans na het afkalven.

Naast het tochtig worden is ook het drachtig worden van hoogproductieve koeien afhankelijk van de energiestofwisseling. Volgens een recent onderzoek zijn de eicellen die vrijkomen tussen 60 en 90 dagen na het afkalven, dus in de periode waarin meestal wordt begonnen met insemineren, van een duidelijk mindere kwaliteit. Dit komt doordat belangrijke stadia in de ontwikkeling van de eicellen plaatsvinden tijdens de periode van negatieve energiebalans. Hierdoor is niet alleen de eicel van mindere kwaliteit, maar ook de follikelwand en het hieruit gevormde gele lichaam. Dit leidt tot productie van minder tochtigheidshormoon (oestrogeen) tijdens de tochtigheid en een lagere productie van het drachtigheidshormoon (progesteron) door het gele lichaam. Dit geeft meer embryonale sterfte en dus een lager drachtigheidspercentage.

Het meten van de energiebalans is in de praktijk een moeilijke opdracht. Hiervoor hebben we te weinig gegevens. Vooral het meten van de hoeveelheid opgenomen energie per koe is niet goed mogelijk. Door gebruik te maken van de conditiescore kan echter op een objectieve manier inzicht worden verkregen in het verloop van de energiebalans gedurende de lactatie. De conditiescore op een bepaald tijdstip is namelijk een maat voor de hoeveelheid energie die is opgeslagen in het vet- en spierweefsel van de koe en is een goede weerspiegeling van het voedingsmanagement in de voorbije periode in relatie tot de productie en de gezondheid van het dier.

Vooral de conditiescore op het moment van afkalven en het verloop van de conditiescore gedurende de eerste weken van de lactatie blijken van zeer groot belang te zijn.

De conditie bij afkalven is een maat voor de (over)voedering tijdens en voor de droogstand en een belangrijke factor voor de productie en gezondheid tijdens de komende lactatie.

Dieren die te schraal afkalven (score < 3) zullen niet in staat zijn topproducties te bereiken, omdat zij ten tijde van de negatieve energiebalans over onvoldoende opgeslagen energie beschikken.

Een te royale conditie bij het afkalven (score > 4) onderdrukt de droge stofopname waardoor de negatieve energiebalans wordt verergerd, wat op zijn beurt leidt tot een verminderde vruchtbaarheid.

Vanaf het afkalven tot de lactatiepiek daalt de conditiescore duidelijk. Deze daling wordt als normaal beschouwd en is een uiting van de negatieve energiebalans in deze periode. De conditie mag echter niet meer dan 1 ½ punt achteruit gaan. Grotere dalingen kunnen uiting zijn van fouten in het voedingsmanagement van de pas gekalfde dieren en kan dus leiden tot storingen in de vruchtbaarheid. Meest voorkomende fouten in de ze periode zijn te lage krachtvoergift en overschatting van de voederopname en ruwvoerkwaliteit.

Samengevat kan worden gesteld het regelmatig uitvoeren van een conditiescore bij koeien een uitstekend hulpmiddel kan zijn bij het nemen van managementbeslissingen op een (hoogproductief) melkveebedrijf. Maatregelen wat betreft de voeding (bijvoederen, rantsoeneren) en de vruchtbaarheid (al of niet insemineren) kunnen derhalve mede worden genomen afhankelijk van de conditiescore van de koeien na het afkalven.